Kniepertien: Teuntje de poes

Teuntje de poes. Foto: George Huisman

Ik raakte op de Meppelerweg aan de praat met een man tijdens het hondje-uitlaten. Na wat wetenswaardigheden te hebben uitgewisseld over onze huisdieren, begon hij onverwacht over zijn nieuwe buurvrouw. „Een wat zurig geval, niet al te fraai gevormd, met een allemachtig schelle stem,” omschreef hij haar.

„Oh,” antwoordde ik gevat. „Zij heeft een jonge kat en die roept ze elke avond stipt om zes uur binnen. ‘Teuntje!’ gilt ze dan, ‘Teuntje, we gaan dineren!’ Mijn hond en ik schieten elke keer helemaal in een stuip. Luchtsireneniveau, die stem van haar. Als het maandelijkse alarm kapot is, kan de gemeente mijn buuv wel inhuren.” Hij woonde aan de Kallenkoterallee, vertelde hij. „En welke buurvrouw is dat dan?” vroeg ik, want ik ben van de smeuïge details. „Die ene die pal naast me woont.” „Dat snap ik, maar aan welke kant?” „Ja, dat ligt eraan natuurlijk. Als ik naar mijn huis loop woont ze links van mij, als ik van huis ga woont ze rechts van me. Zoals ik het kan zien heeft ze twee hobby’s: eten en klagen dat ze dik wordt. Is wel een Steenwijkse volgens mij.” „Met relatie?” wilde ik alles weten van de hoed en de rand. „Buiten Teuntje? Neuh, volgens mij niet. Laat ik het netjes zeggen: als ik haar zo bekijk en hoor, heeft de liefde nog nooit op haar deur geklopt...”

Hij vervolgde: „Weet je wat voor type het is? Ken je Are you being served, die comedy van jaren geleden in dat Engelse warenhuis van de Grace Brothers? Met die oververhitte Miss Brahms waar iedere jongen smoorverliefd op was? Mijn buurvrouw lijkt op die Mrs Slowcombe, met dat roze haar, die altijd tegen Mr. Humfries zei: ‘Leave my pussy alone’.” Ik kreeg er beeld bij. „Nee, we praten niet veel met elkaar. Zij is ronduit slecht verstaanbaar. Ik hoorde een anekdote over haar van Wim Klaassen, die woont wat verderop, die ken jij ook wel, rossig met een beginnende kale kop. Hij vertelde dat ze vroeger vaak in het café van Jaap en Elfriede Haveman, de Poolcirkel, zat en altijd om een taxi vroeg, dat luie ding. Jaap zei: oké en deed vervolgens een tosti in het apparaat. Die nuttigde ze en wéér vroeg ze om een taxi en wéér kreeg ze een tosti. Dat herhaalde zich soms wel drie keer, totdat ze het eindelijk goed uitsprak en Jaap, die wat dovig werd, het eindelijk goed hoorde.”

Ongemerkt was ik met hem meegelopen de Kallenkoterallee op. Het was zes uur en ja hoor: „Téúntje, kom je nog? Spreek ik soms Swahili?” Ik vluchtte laf rechtsomkeert en had medelijden met de man en zijn hond. En met Teuntje de poes.

Nieuws

menu